Kunst op reformatorisch fundament

Hij zou dominee kunnen zijn. Gekleed in keurig donkerblauw-met-strop, dikke bijbelverklaring in de boekenkast en een orgel in de huiskamer. Maar de witte verfspatjes op zijn pantoffels verraden zijn echte vak: Piet den Hertog is kunstenaar. Om precies te zijn Kunstenaar Op Reformatorisch Fundament.

Voor kunst krijg je in reformatorische kring niet gauw de handen op elkaar. Dat is ook niet zo gek voor een beweging die in haar vroegste annalen een Beeldenstorm heeft bijgeschreven. Kunst is ‘van de wereld’ en daarmee doeltreffend gediskwalificeerd. Reformatorische kunstenaars zijn dan ook niet erg dik gezaaid. Toch zijn ze er, diep gelovige mensen die tegen de vooroordelen in eigen kring oproeien en samen proberen een stukje van de kunst terug te veroveren op die wereld. Ze hebben zich sinds kort verenigd in de vereniging van Kunstenaars Op Reformatorisch Fundament (Korf). Over dat fundament kan geen misverstand bestaan. De leden beroepen zich op de bijbel en de drie Formulieren van Enigheid: de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels.

Een van de belangrijkste doelen is het bevorderen van het contact tussen de dertig leden. Omdat zij in eigen kring ‘einzelgangers’ zijn kunnen ze best een steuntje in de rug gebruiken van collega’s. Ze nemen hun kunst serieus. Zo bespreken ze elkaars werk en worden er lezingen en workshops georganiseerd om de deskundigheid te bevorderen. Daarnaast probeert de vereniging in eigen kring begrip te kweken en waardering te bevorderen voor kunstvormen die binnen de reformatorische kaders vallen. Een ‘zendingstaak’ die in zwaarte nauwelijks onderdoet voor de traditionele zendingsarbeid onder de heidenen. De reformatorische blik op kunst blinkt namelijk niet uit in genuanceerdheid. De meeste kunst kan niet door de reformatorische beugel en uit angst in contact te komen met iets slechts, wijst men voor de zekerheid de meeste kunst maar af. Onterecht, vinden de leden van Korf. Zij zijn van mening dat hun geloofsgenoten in hun benauwdheid voor alles wat met kunst te maken heeft een beetje doorgeslagen zijn, waardoor ze het terrein volledig hebben uitgeleverd aan de wereld. Een self fullfilling prophecy. Liever dan alles af te wijzen willen ze proberen te komen tot een doortimmerde visie op kunst en misschien zelfs wel tot verantwoorde kunst. ‘In de kritiek die wij hebben op het negatieve, profane karakter van de meeste kunst ligt tegelijk ook de noodzaak om daar iets tegenover te stellen’, vindt Piet den Hertog, kunstschilder en schrijver van onderwijsmethoden voor beeldende vorming, en Korf-lid van het eerste uur. ‘Wij hopen via ons werk duidelijk te maken dat het ook voor mensen van de gereformeerde gezindte mogelijk is om waardering voor kunst te hebben of kunst in huis te hebben. Met beeldende kunst op zich is niets mis, zolang je die maar de juiste plaats toekent. Niet te klein, want anders kom je niet verder dan neo-romantische troep, maar zeker ook niet te groot. Het is geoorloofd om kunst te accepteren als verrijking van het dagelijks leven. Dat vond zelfs Calvijn.’

Een pleidooi voor kunst in orthodoxe kring, dat klinkt haast als vloeken in de kerk. Toch hebben de Korf-leden weinig rebels over zich. Sterker nog, ze zijn allemaal de reformatorische beginselen van harte toegedaan. Met andere woorden: recht in de leer. Kennelijk is er binnen die leer toch ruimte voor kunst. Maar hoe groot is die ruimte? In ieder geval niet zo groot dat die zich uitstrekt tot het kerkgebouw: daar is kunst zondermeer taboe. Ook al waren kerk en kunst in vroeger eeuwen nauw verweven en was de kerk zelfs de grootste opdrachtgever, wat Den Hertog betreft dienen die twee terreinen strikt gescheiden te blijven. De Korf-leden begrijpen dan ook heel goed de benauwdheid van hun broeders en zusters om de deur naar kunst op een kier te zetten. Stel dat kunst door die kier de kerk zou binnensluipen, wat zou leiden tot een vermenging van Woord en beeld. Of erger nog, een herovering van het beeld op het Woord. ‘Kunst verdient wat ons betreft dus wel een plek, maar dan met name BUITEN de kerk’, zegt Den Hertog met nadruk.

Hij spreekt spreekt bedachtzaam, op zijn hoede, alsof hij gewend is dat mensen met zijn woorden aan de haal gaan. En het is ook niet zo makkelijk uit te leggen: de orthodoxe geloofsdimensie in kunst. Aan de dromerige aquarellen en de abstracte doeken die in huize Den Hertog de muren sieren is niet te zien dat ze van de hand zijn van een Kunstenaar Op Reformatorisch Fundament. Dat klopt ook wel, want volgens de maker bestaat er niet zoiets als ‘reformatorische kunst’, net zomin als een koekje van een streng-gelovige bakker anders smaakt dan dat van een ongelovige concurrent. Toch is er verschil. Den Hertog: ‘Binnen Korf is er sprake van ontmoeting tussen kunstenaars die zich gebonden weten aan Gods woord en die samen willen zoeken naar de weg die ze van daaruit in hun werk kunnen gaan. Wij kunnen hetzelfde werk maken als andere kunstenaars, maar de ethiek van waaruit dat gebeurt is een andere. Wij ontlenen onze normen aan de Bijbel en dat betekent dat niet alles kan en mag.’

Commercie

Zo heeft het reformatorische gedachtegoed consequenties voor het commerciele aspect, bijvoorbeeld bij het zoeken van expositieruimte. Exposeren in ruimtes die op zondag open zijn is niet aan de orde. ‘Dat is binnen Korf echt een hot item. Daarmee maak je het jezelf wel moeilijk, want die ruimtes worden steeds schaarser, maar gelukkig zijn ze er nog wel.’ Ook richting opdrachtgevers is er een grens. Zo zal niemand erover peinzen een affiche te ontwerpen voor een balletuitvoering. En wat de verkoop betreft: de leden willen niet dat hun werk op plaatsen komt te hangen waar men geen rekening houdt met Gods Woord, en dus doen ze geen zaken met bioscopen of disco’s. Maar de beperkingen die ze zichzelf op dat gebied opleggen kunnen om praktische redenen ook weer niet te groot zijn. ‘Als ik voor verkoop afhankelijk zou zijn van klanten uit eigen kring, dan zou het niet best zijn’, zegt Den Hertog nuchter. ‘De interesse is gewoon te klein. Korf is nu nog een Gideonsbende.’ Dat moet haast wel inhouden dat zijn werk ook in onchristelijke huiskamers hangt. Of erger nog, ergens gebroederlijk naast een Herman Brood. Geen prettige gedachte, maar hij ligt er niet wakker van. ‘Wat er na de verkoop mee gebeurt, valt niet meer onder mijn verantwoordelijkheid.’

Inhoud

De orthodoxe component komt niet alleen in beeld bij de randvoorwaarden, maar heeft ook zijn weerslag op de inhoud van de kunst en de waardering daarvoor. Tot hoever gaat de vrijmoedigheid van een Kunstenaar Op Reformatorisch Fundament? ‘In veel gevallen is het glashelder wat mag en wat niet’, vindt Den Hertog. ‘Er zit een duidelijke grens aan de onderwerpen die we afbeelden. Naakt kan niet. Zo simpel is dat.’ Verder is ook de geest die uit een werk spreekt, bepalend voor of iets wel of niet kan. Ronduit omstreden is de categorie ‘Ongeremd’. Wat dat betekent blijkt niet eenvoudig uit te leggen. Het is vooral een kwestie van aanvoelen. Den Hertog heeft ervaring met deze categorie. In zijn persoonlijke archief zijn nog voorbeelden te vinden van ‘ongeremd’ werk uit zijn Amsterdamse tijd. ‘Tijdens mijn opleiding aan de tekenacademie werd je gestimuleerd om zo te werken: emotioneel, intuitief, expressief, volkomen vanuit jezelf, zonder rem. Door die enorme gerichtheid op je eigen werk en het idee dat je jezelf tot norm was, raakte ik het besef van afhankelijkheid van God kwijt en daar kreeg ik steeds meer moeite mee. Die levenshouding stond mijn gebedsleven in de weg.’ Uiteindelijk had hij geen vrede meer met die ‘emotionele erupties’ op papier, maar hij wilde ook niet braaf ‘plaatjes maken’. Zo begon de zoektocht naar een manier om als gelovig kunstenaar zijn talent op een verantwoorde manier te gebruiken zonder concessies te hoeven doen aan de kwaliteit van de kunst. Binnen Korf vond hij lotgenoten die die worsteling herkenden. Zoals hij nu zijn eigen ‘ongeremde’ werk uit zijn jonge jaren ondubbelzinnig afwijst, doet hij dat ook met werk van anderen dat datzelfde stempel draagt. Zonder aanzien des persoons. ‘Veel spraakmakende kunstenaars leiden een extravagant leven en hebben duidelijk niet Gods woord als leidraad voor hun leven en werk. Neem Herman Brood. Diens onchristelijke levensstijl is duidelijk terug te vinden in zijn werk. Dat was woest, primitief, ongeremd, geheel vanuit de mens geschilderd. Waar de mens zo centraal staat, is geen plaats voor God.’ Ook voor bepaald werk van Karel Appel kan hij weinig waardering opbrengen. ‘Hij heeft uitgesproken pervers werk gemaakt. Scenes waarin mensen geslachtsgemeenschap hebben met dieren. Daarmee tart je Gods geboden en haal je de schepping naar beneden.’ Dat laatste is ook aan de orde in het neo-expressionistische werk van De Nieuwe Wilden. ‘Deze kunstenaars maken beelden met een agressieve, persverse en zelfs satanische lading. Uit de karikaturale mensen met drakenkoppen, lange nagels of overdreven geslachtskenmerken spreekt een gedachtewereld die haaks staat op de positieve dat uit Gods woord naar voren komt.’

Grijs gebied

In veel gevallen ligt het echter wat gecompliceerder: er is ook een groot grijs gebied. Gods Woord mag dan wel leidraad zijn, het is geen praktisch naslagwerk bij concrete situaties, en dat betekent dat het eigen geweten soms uitsluitsel moet geven. ‘Het is niet altijd duidelijk waar de grens ligt. Er zijn kunstenaars die vanuit een onchristelijk gedachtegoed toch prachtige kunst maken. Neem Paul Klee of Kandinsky. Zij hielden er duidelijk pantheistische ideeen op na, en die mystiek is in hun werk ook duidelijk terug te vinden. Toch overheerst het esthetische element in hun werk op zo’n positieve manier, dat het wel bij mij aan de muur zou kunnen hangen.’ Ook de relatie met sommige oude meesters is wat ongemakkelijk. Diep in zijn hart zou Den Hertog het liefst met gesloten ogen langs de wulpse dames van Rubens lopen, maar ja, het zijn wel topstukken uit de kunstgeschiedenis en om die reden toch ook wel het bewonderen waard. ‘Ik kijk er met gemengde gevoelens naar’, geeft hij toe. ‘Ik kan zijn werk bewonderen vanwege de schoonheid, maar inhoudelijk heeft het niet mijn instemming. Rubens accepteer ik als een kunsthistorisch gegeven, ik heb niet de neiging er lapjes voor te schilderen of zijn werk te verbranden. Je moet dat werk in zijn tijd plaatsen. Ook op gerenommeerde titelpagina’s van de catechismus uit de17e eeuw zijn vrouwen met blote borsten te zien. Dat kon toen, maar dat neemt niet weg dat ik er moeite mee heb. God heeft ons niet voor niets kleding gegeven Wat mij betreft hangt Rubens daarom prima in het museum. Zolang zijn werk maar niet bij mij boven de bank hoeft te hangen.’

Naaktmodellen

De reformatorische omgang met kunst is niet eenvoudig. Zoals het geloofsleven voor orthodoxe mensen vaak een worsteling is, zo worstelen de reformatorische kunstenaars met hun kunst. Op veel vlakken. Het begint al aan de basis: wat moeten ze met naaktmodellen? Noodzakelijk wil je de anatomie onder de knie krijgen, maar eigenlijk deugt het natuurlijk niet. Dan is er de worsteling om medegelovigen een beetje ‘op te voeden’ tot waardering voor esthetiek. Geen eenvoudige opgave, zeker niet omdat ook reformatorische kunstenaars zelf nog wel eens door twijfel worden besprongen. Hoewel Den Hertog oprecht gelooft dat kunst een plek verdient in het leven, heeft hij toch lang geworsteld met de vraag of hij een levensvervulling als kunstenaar voor zichzelf kan verantwoorden. ’In alle voorzichtigheid denk ik nu dat ik die vraag positief kan beantwoorden. Het is een bijbelse opdracht de talenten die je hebt gekregen op een goede manier te gebruiken. De Bijbel biedt niet alleen ruimte om te streven naar kwaliteit in je werk, maar ook om met je gaven anderen vreugde te bezorgen. Er zijn mensen die prediken dat genieten niet mag. Daar geloof ik niet in. Dat lijkt wel heel bijbels, maar dat is het volgens mij niet. Genieten van kunst is even verantwoord als genieten van een vaas bloemen. We hebben allemaal esthetisch gevoel gekregen en dat hoef je niet weg te moffelen, als je maar niet doorslaat.’ En dan is er nog de worsteling van de kunstenaar om op een verantwoorde manier met zijn talent bezig te zijn. Ook dat blijkt verre van eenvoudig. Als het gaat om ijver of het vermijden van kwade bedoelingen wordt Den Hertog niet beschuldigd door zijn geweten. Hij heeft nog nooit de behoefte gevoeld de wereld te verrijken met een blote vrouw van zijn hand. Maar er is nog een andere, subtielere valkuil en dat is de intentie waarmee je je werk doet. Onzichtbaar in het eindproduct, maar wel gezien door God. ‘Voor zover je je werk hebt gedaan in afhankelijkheid van God en vanuit eerbied voor Zijn gaven en Zijn werk, mag je hopen dat het goed is geweest’, zegt hij voorzichtig. ‘Maar de realiteit is dat je lang niet altijd vanuit dat besef werkt. Er zijn veel dingen die je alleen maakt omdat je er plezier in hebt en waarbij je de eer van God niet op het oog hebt. In die zin is het meeste werk dan ook niet goed gedaan en daarvoor hoop ik verzoening te vinden in het bloed van Christus.’

Bezig zijn met kunst in reformatorische kring vereist dus heel wat evenwichtskunst. De gevaren zijn vele, de marges zijn smal en waar precies de grens ligt, is niet eenvoudig uit te maken. Vorm en inhoud, intentie en presentatie van de kunst moeten allemaal bijbels verantwoord zijn. Uitmaken wat dat ‘verantwoord’ precies inhoudt, is geen eenvoudige opgave, maar wel een die ligt in de lijn van het Reformatorisch Fundament. Was het niet Paulus die zei: ‘Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.’

Petra Pronk
Het werk van Den Hertog is tot 31 december te zien in galerie De Betere Woning, Robbertsmatenstraat 2 te Elburg. Het werk van Korf-leden S. Boender (gemengde technieken en fotografie) en T. Huisman (bronsplastieken) hangt tot 16 november in het Provinciehuis, Zuid-Hollandplein 1 te Den Haag. Hervormd Nederland, oktober 2001